Susanne van Lieshout interviewt vrouwen in Marokko. Naima en Karim zijn sinds vier jaar getrouwd. Hun trouwfoto laat een stralend bruid zien in een weelderige witte kaftan, met een glitterkroontje op haar hoofd en knalrode lippen. Karim zit er naast in een zwart pak, zijn snor keurig gekamd. Terwijl Naima met een zwoele lach de camera in kijkt, zit Karim er een beetje bedeesd bij. Het is een mooi stel samen.
Er is slechts één probleem. Naima is 28 en wil dolgraag kinderen. Normaal, toch? Karim heeft echter al twee zoons uit een vorige huwelijk, van 17 en 21, en zit niet te wachten op een baby. Een dilemma dat volgens mij in alle culturen voorkomt. Ik heb het met Naima over haar kinderwens. Deze blijkt zo sterk te zijn dat ze elke dag naar de bevallingsprogramma’s op de franse tv kijkt. Karim weet natuurlijk van haar wens, hij doet er een beetje lacherig over en gaat ondertussen door met zijn drukke leventje als ondernemer en zijn beide zoons die in de zaak werken.
Ik vraag Naima wat er zou gebeuren als ze ‘gewoon’ zwanger zou raken en hem er mee zou confronteren. Zou hij boos zijn, blij, bedroefd, bang? Dan vertrouwt ze me toe dat Karim voornamelijk bang is. Zijn ex-vrouw namelijk, een Marokkaanse Française, was niet bepaald een moederlijk type. Ze heeft de hele opvoeding van de jongens zowat aan hem overgelaten. Ging vroeger rustig hele weekenden weg zonder hem iets te vertellen. Dan zat ie alleen met twee ontroostbare jochies die luiers nodig hadden, flesjes, badje enzovoort.
Momenteel woont die ex-vrouw in Frankrijk, haar zoons hebben haar al anderhalf jaar niet meer gezien. Karim is bang dat hij er bij een volgende baby wellicht weer alleen voor zal staan. Maar dat lokt een heftige weerlegging van Naima op. ‘Dat is echt onzin’, zegt ze met klem, ‘ik zal meer dan 100% klaar staan voor mijn baby en dat wéét Karim. Hij kent me toch? Ik laat mijn baby pas met iemand anders zodra ie mij zelf kan vertellen wat er gebeurd is!’ Op geagiteerde toon vertelt zo vol afkeer van Marokkaanse moeders die hun pasgeboren baby’s de hele dag bij de ‘bonne’, het dienstmeisje, laten. ‘God weet wat die dienstmeiden allemaal met die baby’s uitvoeren’, zegt ze.
Er zijn in Marokko onderzoeken gedaan naar verschillen tussen kinderen die de eerste levensjaren door de ‘bonne’ worden opgevoed en zij die door hun moeders worden grootgebracht. De laatste groep bleek een beduidend betere taal- en motorieke ontwikkeling te hebben.
Daar sta ik niet van te kijken. Die dienstmeiden zijn vaak jong, hebben weinig scholing gehad en moeten dan ineens naast het hele huishouden draaiend te houden voor een baby gaan zorgen. En dat allemaal voor een rot-salarisje van drie keer niks.
Ik hoop van harte dat Karim meer vertrouwen in zijn vrouw krijgt, dat Naima gauw zwanger wordt en dat ze de eerste jaren thuis kan blijven totdat de kids haar zelf kunnen vertellen wat ze die dag gedaan hebben.