door: Astrid Maria Boshuizen, www.mijngelukmaakikzelfwel.nl.
Het was half negen. Er dromden alweer heel wat kopers om de kraam heen. Tevreden zochten de mensen de appels uit, waarvan ze vonden dat die het mooiste waren.
De eerste keer dacht de koopman dat hij het verkeerd verstaan had. Maar de tweede keer veerde hij op van zijn kruk van de schrik.
“Wat een nepperige dingen zijn dat,” smaalde een man die opzij van de groep stond. Hij rolde een appel langzaam over zijn hand, en keek ernaar met toegeknepen ogen.
“Ze lijken wel van was. Moeten mensen dat eten? Die dingen zien er nog te eng uit om aan de varkens te voeren!”
“Meneer,” zei de verkoper beleefd, “als mijn appels u niet aanstaan, kunt u altijd appels bij een van de andere kramen gaan kopen.”
Van buiten leek hij kalm, maar van binnen trilde hij als een rietje. Hopelijk ging die man nu weg! Hij snapte er niets van waarom vond die klant de appels niet mooi, zoals iedereen? Maar met uitpuilende ogen moest hij toekijken hoe de mensen zich fluisterend naar elkaar toe begonnen te buigen. Er ging een steeds harder gemompel door de groep heen.
“Inderdaad. Ze zien er best eng uit,” hoorde hij iemand zeggen. “Dat ik dat nooit eerder heb gezien!”
“Zou hij er wat opsmeren of zo?” vroeg een ander hardop. Het was verschrikkelijk. Mensen fluisterden niet meer onder elkaar, ze praatten, sommigen riepen zelfs nare dingen over hem en zijn appels!
Eindelijk werd het stiller, en begon de groep mensen zich te verspreiden. Ze liepen allemaal over de markt naar de andere appelverkopers. De marktkoopman bleef wezenloos van schrik tussen zijn koopwaar achter.
Hij verkocht niets meer die dag, niet één appel. De geruchten leken zich als een lopend vuurtje te hebben verspreid. De dag erna kwam er ook geen enkele klant. De dag daar weer op, ook niet. Alledrie die dagen hoopte hij elke minuut op een klant, eentje maar, die de cirkel zou doorbreken. Maar de klanten kwamen niet meer. Zijn kraam werd gemeden als de pest.
Het duurde nog even voor de twijfel op zoek ging naar een plekje in zijn hart, maar na heel wat dagen stilte gebeurde het toch. Misschien hadden de mensen wel gelijk. Misschien deugden zijn appels niet, en dat kon best eens betekenen dat hij zelf ook niet deugde, al wist hij niet precies waarom. Eigenlijk zagen zijn appels er inderdaad uit alsof ze van was waren gemaakt. Onecht leken ze! Uiteindelijk was hij er zelf ook van overtuigd: zijn appels waren niets waard. Elke cent die hij bezat op deze wereld zat in deze vracht appels, die waardeloos bleek te zijn.
Vanaf de vierde dag begon hij elke nieuwe marktdag door met een loodzwaar hart moedeloos op zijn kruk neer te zakken. Soms wierp iemand een keer een weifelende blik op de appels. Maar dan keken ze naar zijn gebogen rug, naar zijn ogen waar geen enkel spoortje vertrouwen meer in te lezen viel en dan verdwenen ze zo snel hun benen hun dragen wilden, naar een andere appelkraam.
Aan het eind van de week was de koopman de wanhoop nabij. Toch bleef hij terugkeren naar zijn plek op de markt. Zijn appels waren alles wat hij had. Appels verkopen was het enige dat hij kon. En zijn appels hadden hem zo prachtig geleken! Maar niemand die dat nog zag. En binnenkort zouden zijn appels, die uitzonderlijk lang mooi bleven, toch echt beginnen te rimpelen en verschrompelen, en uiteindelijk zouden ze gaan rotten…
De zon stond hoog aan de hemel. De mensen slenterden over de markt, loom van de zomerse warmte. De sfeer was gezellig. De enige wanklank zat hem in die ene appelkoopman, die zo treurig stil zat, zijn hoofd gebogen, dat hij zelf wel een wassen beeld leek.
“Meneer,” zei een stem, een beetje schel, “Mag ik een appel? De grootste die er is?”
De koopman keek op in de richting waar de stem vandaan leek te zijn gekomen, over de kratten met vruchten heen. Niets. Het was vast zijn fantasie geweest. Een gemene dagdroom. Met een diepe zucht liet hij zijn hoofd weer zakken.
“Hallo!” zei de stem. Deze keer klonk het nogal verontwaardigd. De koopman keek nog eens goed, en kwam een klein stukje overeind van zijn kruk. Toen zag hij het. Net achter de voorste kratten stak een pluk rood haar boven de hoog opgestapelde appels uit. Een kind. Vandaar dat hij er de eerste keer finaal overheen had gekeken. Hij kwam overeind zodat hij de jongen goed kon zien.
“Wil jij een appel?” vroeg hij verbaasd. Het moest een vergissing zijn. Mensen wilden gele appels, groene appels, grote appels, kleine appels, desnoods paarse appels met oranje stippen, maar niet zijn appels.
“Jawel, meneer,” klonk de stem. De twijfel aan de slimheid van deze slome volwassene klonk er doorheen.
“Vind jij ze er dan wel lekker uitzien?” vroeg de appelkoopman.
“Ja hoor, ikke wel!”
“Heb je dan niet gehoord wat de mensen zeggen?”
“Daar luister ik toch niet naar, meneer! Ik luister naar mijn maag, en die heeft honger!”
Het kind had een stem die een beetje aan een wekker deed denken, maar het was de mooiste stem die de koopman van zijn leven had gehoord. Een bejaarde vrouw en man bleven met een half glimlachje staan voor de kraam, om te luisteren.
“Jij vindt ze niet te rood? Niet te glimmend?” probeerde de marktkoopman weer.
“Hoe kunnen appels nou te rood zijn? Of te veel glimmen? Ik kan mijn neus erin zien! Kun jij jouw neus er ook in zien?”
“Misschien wel,” antwoordde de appelverkoper nadenkend, “ik heb het nooit geprobeerd”.
“Doe eens?” Hij kreeg een van zijn eigen appels in zijn handen gestopt.
“Inderdaad! Ja, ik zie hem! Wat heb ik een grote, glimmende neus! Het lijkt ook wel een appel!” De jongen moest erg hard lachen. De koopman begon ook te lachen, voor het eerst in een week.
“Dat je je neus in een appel kunt zien, is een erg belangrijke ontdekking. Daarom krijg jij je appel cadeau. Voor helemaal niks.”
Hij reikte de glunderende jongen een bruine, knisperende zak van papier aan. Er stonden wat mensen om de kraam heen, zag hij opeens. Nou en? Ze konden hem wat! Hij had de mooiste appels van de stad! Van het land! Het jongetje had de zak opengemaakt, en stond lekker de eerste hap uit zijn appel te genieten.
“Kom op, mensen!” riep de marktkoopman overmoedig.
“De lekkerste appels, zo vindt u ze nergens! En ze glimmen zo mooi dat u er zelfs in kunt zien, of u een grote neus heeft!”
Hij reikte wat mensen een appel aan.
“Proeft u maar! Als het niet de lekkerste zijn, eet ik een krat appels leeg! Nee, dan eet ik mijn eigen kratten op!”
De mensen namen een voorzichtig hapje van hun appel.
“De beste van de wereld!” zei hij stralend.
Steeds meer mensen stonden zijn appels te eten.
“Doet u mij maar een kilo”, zei iemand met de mond vol. Nu wist hij dat het goed kwam. Hij keek over de menigte heen, naar de plek waar het jongetje net nog stond, zodat hij hem kon bedanken. Maar het jongetje was verdwenen. Hij keek over het hele marktplein heen, maar het was net of het jongetje er nooit geweest was…